Als ik nu bij mijn ouderlijk huis kom en ik zie die lullige boompjes aan weerskanten van de weg, dan kan ik me niet voorstellen dat ik daar vroeger werkelijk palen in zag. Laat staan dat ik vol overtuiging een bal tussen die palen de Zende in pegelde, om vervolgens een eind te moeten lopen om ‘m weer op te halen. Maar ik had mijn gedachten. Daar ging ik helemaal in op. Het ene moment was ik in De Meer en combineerde ik er lustig op los met Patrick Kluivert (stoeprand) en Jari Litmanen (trottoirkolk). Het volgende moment waande ik me op Woltingeslag aan de zijde van Jan Wassens en Geert Bouwers.
Het is inmiddels een kwarteeuw geleden dat ik me op straat vermaakte met een bal en mijn gedachten. Maar de laatste tijd heb ik dat vermaak weer een beetje hervonden. Enerzijds ingegeven door heimwee, niet per se naar die tijd, maar wel naar een zorgeloze voetbaltijd. Anderzijds omdat hardlopen nooit een hobby zal worden, tennis weliswaar een leuk alternatief is, maar niets het haalt bij een bal die in de bovenhoek verdwijnt. En dus grap ik thuis zo af en toe dat ik even 'een half uurtje met mezelf ga spelen'. Dan fiets ik via het oude korfbalveld naar het veld achter 'de bos'. Met een bal verstopt onder mijn jas. Niet omdat ik bang ben dat Gezinus Bork of Henk Reins mij ziet en van het veld stuurt, maar het heeft toch iets treurigs: een dertiger die in zijn eentje gaat voetballen.
Wat ik op dat veld doe, lijkt op wat ik vroeger op de Zende deed, met het verschil dat ik nu even moet rekken en strekken van tevoren. Dribbelen, hooghouden, een knal de lucht in, controleren, actie maken, schieten. Daarbij raak ik trouwens liever de lat dan dat ik scoor. Het maakt me nu namelijk wel uit dat ik steeds de bal moet ophalen. Maar geluk en pech liggen dichtbij elkaar: raakt-ie de bovenkant van de lat, dan kan-ie zomaar midden op de heg belanden en krijg 'm daar maar eens vanaf. Terwijl ik dat probeer en hulpeloos tegen die heg sta te springen, hoor ik de stem van 'kierewiet' Jan Spijkerman: 'Reinink, #@$%&@, daar komt nog geen krant onder!'
Want dat is níet veranderd: als ik alleen ben met een bal zijn er altijd mijn gedachten. Het zijn geen dromen meer. Het is niet zo dat ik imagineer dat de hoofdtrainer van fusieclub Forza Suthwalda in 2030 om onverklaarbare redenen zijn assistent vraagt om in te vallen in de beslissingswedstrijd om promotie naar de eerste klasse en dat ik kort voor tijd, bij een 2-2 stand, na een dubbele een-twee met Tom Leerdam wordt vrijgespeeld door Nick Vredenborg op randje zestien, waarna ik wegdraai, de keeper íets te ver voor zijn doel zie staan en weergaloos raak stift. Nee, dat gaat te ver. Het is meer dat mijn gedachten afdwalen naar wat geweest is. Misschien komt dat door deze tijd, misschien ben ik een nostalgist, maar alle velden en alle doelen hier roepen herinneringen op.
In de E1 – onder leiding van Harry Reins en Dick ten Hoopen – was dit veld onze thuishaven. 'De bos' was toen nog één lange strook, gescheiden door een pad. De palen van de pupillendoelen stonden nog vast in de grond. Van dat seizoen weet ik dat we kampioen werden, meer dan honderd keer scoorden en geen vaste keeper hadden. Beurtelings moesten we het zwart-rood-geel-blauwe keepershirt aan, wat een ochtend koukleumen betekende, want je had geen klap te doen. Hetzelfde veld doet me denken aan zomeravondvoetbal en aan de voorbereiding, aan zestig meter sprinten op zestig procent en aan Jan Dragt en Eelko Verstraaten die verkoeling bieden met een emmer vol sinaasappels in partjes. Ik denk aan jolige trainingen aan het einde van het seizoen en aan een oefenwedstrijd in de winter. Tegen Emlichheim, waar onze voormalig trainer Karlo Meppelink aan het roer stond én meespeelde. Die wilden we wel wat laten zien. Het werd slechts 3-0 of 3-1, maar voor mijn gevoel speelden we die Duitsers die middag van het kastje naar de muur.
Op het veld hiernaast, 'an de Kreuze', heb ik weinig gespeeld, maar wat me nog helder voor de geest staat, is zo’n einde-van-het-seizoen-training. Ondergaande zon, graad of 18 én een nat veld: bij die combinatie ruik je voetbal. Het was de eerste keer dat alle a-junioren meededen die na de zomer zouden overkomen. Ik had nog nooit gehoord van jongens als Stefan Dijkstra en Mike de Leeuw, maar die avond ging de bal van voet naar voet, van jong naar oud, met een snelheid en een zuiverheid die mij het gevoel gaven dat het komende seizoen wel eens bijzonder mooi zou kunnen worden. Waarna ik afdwaal naar dat bewuste seizoen, naar Eelde, naar Glimmen, naar twee keer Paul Bos, naar Edward Sabander met kleren aan onder de douche.
Het half uurtje dat ik weg zou zijn, is weer een uur geworden. Bij thuiskomst krijg ik de vraag hoe ik aan die krassen op mijn hand kom. Het was mij nog niet eens opgevallen, maar ik heb wel zo’n vermoeden, het is ongetwijfeld het gevolg van een bal bovenkantlat.